Aanpassingen aan de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor opleidingen
Om werkgevers aan te moedigen meer opleidingen voor hun werknemers te voorzien, heeft de federale regering vanaf 1 januari 2021 een fiscale lastenverlaging voorzien in de vorm van een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor opleidingen.
Deze regeling ondergaat een aantal wijzigingen vanaf 1 januari 2022, meer bepaald op vlak van de volgende punten:
- de interpretatie van de minimale tewerkstellingsduur van 6 maanden;
- de omvorming van de minimale opleidingsduur van dagen naar uren;
- de aanrekeningsregels van één of meerdere opleidingen;
- de voorwaarde dat de opleiding een beroepskost moet inhouden;
- de uitsluiting van sportbeoefenaars.
1. Voor welke werknemers kan de maatregel toegepast worden?
De vrijstelling kan enkel toegepast worden voor werknemers die minstens 6 maanden ononderbroken in dienst zijn bij de werkgever.
Sportbeoefenaarsworden nu ook uitgesloten van deze vrijstelling.
2. Duur van de opleidingen
De minimumvoorwaarde van 5 of 10 opleidingsdagen wordt omgezet in een urenkrediet van 38 of 76 uren opleiding.
Een volledige dag opleiding is gelijk aan 7,6 uren, ongeacht het effectief aantal opleidingsuren.
De voorwaarde van 38 of 76 opleidingsuren geldt voor een voltijds tewerkgestelde werknemer. Voor deeltijdse werknemers wordt de minimale duur van de opleiding berekend pro rata de deeltijdse tewerkstelling.
Bij wijziging van de arbeidsregeling (voltijds, deeltijds) in de loop van de opleiding(en) gebeurt de beoordeling op de dag waarop de (laatste) opleiding eindigt.
3. Meerdere opleidingen
Een combinatie van meerdere opleidingen is toegelaten om de minimumduur van de opleidingsuren te bereiken. Eén opleiding kan slechts éénmaal in rekening worden gebracht.
Het is niet toegestaan bestaande (langdurige) opleidingen over 2 of meerdere periodes op te splitsen om op die manier twee keer aanspraak te kunnen maken op de steunmaatregel.
4. Beroepskost voor de werkgever
De werkgever moet effectief de volledige kosten van de opleiding dragen, anders mag hij de vrijstelling niet toepassen. De kost van de opleiding zelf en de loonkost van de opleidingsuren, indien de werknemer de opleiding tijdens de werkuren volgt, moet dus een kost zijn voor de werkgever.
Bron: Wet houdende diverse fiscale bepalingen van 21 januari 2022, BS 28 januari 2022 (eerste editie).